Zo ongeveer iedereen die in de banksector werkt moet aan het eind van deze maand de bankierseed hebben afgelegd. De invoering is altijd omstreden geweest, zo had de Raad van State graag gezien dat de eed alleen door topbestuurders afgelegd zou worden.
Volgens de AFM is de eed: “[…] een moreel-ethische verklaring die moet worden afgelegd door beleidsbepalers en (een bepaalde groep) werknemers van een financiële onderneming. De eed bevat verklaringen op het gebied van onder meer het centraal stellen van het klantbelang, geen misbruik maken van kennis, geheimhouding van hetgeen is toevertrouwd en het maken van een zorgvuldige belangenafweging.”
Uit onderzoek van de VU en de UvA onder 800 bankiers blijkt dat ze niet goed weten wat de eed inhoudt. Nu lijkt het me dat stug, en ik denk dat ze goed weten wat de bedoeling van de eed is. Maar dat maakt de invoering ervan niet minder nutteloos.
Wie wil dat ethische regels goed worden nageleefd, moet die verankeren én er moeten sancties zijn op overtreding daarvan. In bankenland bestaan die regels, er is permanente educatie en er is tuchtrecht.
Een eed onder dwang dwingt geen respect af, zo kun je afleiden uit het onderzoek. Onder dwang zeg ik, want wie weigert de eed af te leggen, kan zijn carrière gedag zeggen. De invoering van de eed lijkt gestoeld op de gedachte dat je met een eed grip krijgt op het moreel ethisch handelen van een bankier.
De financiële sector klaagt met enige regelmaat over de sterk toegenomen druk van toezicht en controle. De eed is een mooi voorbeeld van doorgeschoten regelzucht die niets oplost.
Het is niet meer dan een administratieve handeling, waarvan het resultaat verdwijnt in het personeelsdossier. Een loze belofte.
